Door Gerard van der Schouw JZn. in Echo’s 2014.2.
Nadat ik in de Echo’s van maart 2001 (blz. 16-17) in het kort de geboorte van een dochter bij de familie Starink op 18 september vermeld had vond ik achteraf dat het verhaal niet volledig was, vooral omdat juist die 18e september een grote impact heeft gehad op het Airborne-dorp Renkum. Precies op die dag barstten de gevechten in alle hevigheid los tussen de para’s en de SS-ers. De bewoners aan de zuidkant van de Dorpsstraat (nrs. 2-32) ontvluchtten hun huizen in noordelijke richting en wij zelf vonden met nog 18 buurtgenoten een schuilplaats in de spekkelder van slager van Beek aan de Achterdorpsstraat nr.1.
Maar er gebeurde die ochtend nog meer. 100 meter ten oosten van ons aan de Utrechtseweg werden vader en zoon Emmen door een granaat gedood, terwijl nog geen 50 meter ten westen op Dorpsstraat 32 onder granaatvuur een meisje werd geboren bij de familie Starink. We hebben haar, Irma Starink, opgespoord en ontmoet. Pas bij zijn overlijden ontdekte zij met haar 2 oudere zussen dat haar vader het verhaal van haar geboorte in detail had opgeschreven.
Uit het dagboek van Hendricus Starink
“Op 17 september 1944, wij zaten te eten, hoorden wij een oorverdovend lawaai. Wij keken naar buiten. Daar waren tientallen vliegtuigen en zweefvliegtuigen. Uit de vliegtuigen zagen wij vele parachutisten springen, waarvan er enkele, terwijl zij nog in de lucht hingen, door de Duitsers werden neergeschoten. Dat vond ik laf en gemeen. Later hoorden wij dat dit een invasie van geallieerden was. Ze zijn toen op de Renkumse heide geland van waaruit zij moesten oprukken naar de Rijnbrug te Arnhem. Maar wij weten uit de vele boeken dat dit jammerlijk mislukt is.
’s Middags waren wij in de veronderstelling dat wij bevrijd waren. De ondergrondse had al diverse N.S.B.-ers opgepakt en in de papierfabriek ondergebracht. Er hingen veel vlaggen uit en vele oranje-gezinde foto’s voor de ramen. Maar de desillusie kwam al heel gauw.
Mijn vrouw was in verwachting en liep op alle dagen. Zij kreeg die middag al weeën, dus was de baby op komst. Ik ben toen naar het postkantoor gegaan en heb aan de directeur [1] gevraagd of hij mijn telefoon kon aansluiten. Onze telefoon was afgesloten omdat wij geen N.S.B. waren en geen bemoeienis hadden met Duitse instanties. Als hij mijn telefoon aansloot behoefde ik niet met de fiets (met stukken tuinslang als banden) naar de dokter [2] die in Heelsum woonde. Hij heeft aan mijn verzoek voldaan, wij waren naar onze mening toen bevrijd. Ik heb van die aansluiting veel gemak gehad.
Aan de achterkant van ons huis was aan de Rijn een steenfabriek waar zich ook geallieerde soldaten hadden gelegerd. Het was ’s avonds dat wij zware voetstappen hoorden. Wij gingen buiten kijken en jawel hoor de Duitsers waren weer terug. Het duurde niet lang of er werd over en weer geschoten. Wij waren opgesloten in de vuurlinie. Wij moesten regelmatig een andere veilige plaats opzoeken in huis. Wij hadden een stenen aanrecht waar mijn vrouw op handen en voeten achter ging liggen omdat dat de veiligste plaats in de kamer was. De kogels en granaten vlogen door de ruiten, muren en dak. Wij moesten telkens een andere dekking zoeken, eerst boven dan weer beneden. Wij waren opgesloten en konden het huis niet uit om andere dekking te zoeken.
Mijn vrouw die anders nogal nerveus was, bleef in die toestand en in haar toestand uiterst kalm. De weeën kwamen steeds regelmatiger. Wij hadden de dokter en de zuster al opgebeld maar zij konden vanwege de schietpartij, zonder gevaar voor eigen leven niet door de vuurlinie, maar ze zouden komen zodra daar de mogelijkheid toe was. Intussen was de toestand van mijn vrouw dermate kritiek geworden dat de baby geboren moest worden. Ik had mij toen met de dokter in verbinding gesteld die mij enkele aanwijzingen gaf. Ik heb de baby zelf op de wereld geholpen. Ik kan nu niet omschrijven wat wij allen hebben doorstaan.
Dit alles gebeurde op 18 september 1944. Mijn twee andere kinderen, een van 13 en een van 8 jaar zaten ook in angst en riepen steeds om papa en mama, maar wij konden ze niet opvangen. Ik heb al geschreven dat er geen dokter of zuster door het spervuur konden komen doch de zuster heeft zich helemaal in het wit bekleed om te proberen ons toch nog hulp te bieden en het is haar gelukt ons huis te bereiken en verdere hulp te bieden. Wij moesten ons steeds verplaatsen om beveiligingsplaats te zoeken. Dan boven dan beneden, dan voor dan achter. Het was een hopeloze toestand. Regelmatig wilden de Duitsers ons huis binnen komen maar vanwege de toestand in huis zagen zij daar van af en zochten buiten naar dekking.
Op een gegeven moment werd er wederom gebeld. Aan de deur stond een Duitse soldaat, die om verband vroeg. Hij had een gewonde hand. Ik heb hem gezegd: “Je kunt een hele verbandkist, die ik toevallig in huis had, krijgen, maar kun je niet zorgen dat wij deze hel uit komen?” Een wat oudere Duitse soldaat, die iets verderop stond, heeft dit gehoord en vroeg wat er gaande was. Enige tijd daarna werd er wederom gebeld. Er werd door de Duitse soldaten met witte lakens en anderszins gezwaaid ten teken dat er niet geschoten mocht worden. Met behulp van die Duitsers hebben wij mijn vrouw op een stoel naar de overkant gebracht. Daar was een café en die hadden aan de achterkant een schuur met een betonnen dak. Daar was het betrekkelijk veilig. Wij zijn daar zeer goed opgevangen, mijn vrouw heeft daar op een divan gelegen. Na drie dagen kwam de dokter kwam de dokter even kijken en raadde mijn vrouw aan om zoveel mogelijk op te staan, want het kon wel eens nodig zijn. Wij zijn daar vier dagen en nachten geweest. Inmiddels was het rustig geworden en we zijn weer naar ons eigen huis gegaan. Wij waren de mensen zeer dankbaar en wilden ze geen overlast bezorgen.
Toen wij weer in ons eigen huis waren kwamen een paar kennissen even bij ons langs om te zien hoe de toestand bij ons was. Zij constateerden al spoedig dat wij daar niet konden blijven en boden ons aan bij hun op de Reymerweg te komen totdat de toestand wat rustiger was geworden en wij weer behoorlijk konden wonen. Wij zijn toen met medeneming van enkele dekens en het benodigde babygoed naar de Reymerweg gegaan. De volgende morgen, het was toen al 27 september 1944, kregen we het bericht dat wij moesten evacueren en dat wij niet meer naar huis konden om nog wat kleding of dergelijke op te halen, want er stond spervuur op de Dorpsstraat, zodat wij genoodzaakt waren om met hetgeen wat aan hadden en het babygoed met de kinderwagen en een fiets te vluchten. Wij hadden gedacht dat het evenals in 1940 voor enkele dagen zou zijn, maar dat pakte anders uit. Het werden 9 maanden.
Omdat ook Wageningen, Heelsum, Oosterbeek en Arnhem moesten evacueren moesten wij de kant van Ede uit. We zijn toen door de bossen, in den stromende regen van Renkum en Bennekom naar Ede gegaan.
In Ede bij het station aangekomen kregen we te horen dat Ede al vol zat en wij moesten doorlopen naar Ederveen. Bij het station Ede stond een Rode Kruisman. Ik ben naar hem toegegaan en gezegd dat het voor mijn vrouw ondoenlijk was om nog verder te lopen [5]. Zij mocht toen plaats nemen op een vrachtwagen met paard, waarop invaliden en zeer bejaarden verder getransporteerd werden. Ook mijn kinderen mochten op die wagen. Ik zal de ontberingen die mijn vrouw met de baby tijdens die tocht maar niet omschrijven. Het was onmenselijk. In Ederveen aangekomen kregen wij e horen dat het daar ook al vol was. Wij gingen door naar Renswoude en ook daar was het vol. Verder naar Scherpenzeel en ook daar dezelfde boodschap: vol.
Wij zijn toen doorgegaan naar Woudenberg waar wij in het gebouw van de boerenbond werden opgevangen. Wij kregen daar koffie, eten en konden wat op verhaal komen in onze doornatte kleding. Wij werden daar geregistreerd en na enige tijd, het was inmiddels donker geworden, kregen wij melding dat wij zouden ondergebracht worden in een boerderij. Daar werden wij met paar den wagen naar toe gebracht. Het was een tamelijk grote boerderij, een gezin met 4 kinderen waarvan 1 baby, een dienstbode en 3 knechts. De boerderij was in 1940 door oorlogshandelingen verwoest en weder opgebouwd. De mensen waren enigszins overrompeld dat zij er 5 personen bij kregen. Wij hadden een kamer met 2 ledikanten op de bovenverdieping. De baby bleef in de kinderwagen. Hoewel de boer tamelijk ruw was hebben wij het daar zeer goed gehad van eten en drinken.
Mijn vrouw hielp in de huishouding en zorgde voor de twee baby’s. Ik vulde de dag met het repareren van hekkens en gaf het vee bieten en hooi enz. Ik heb ook geholpen met bieten rooien en deed veel boodschappen. De boerderij was tegen de Grebbelinie aan gelegen waar veel Nederlanders verplicht te werk werden gesteld in die stellingen. Er liepen daardoor nogal wat Duitsers in en om de boerderij, die mij regelmatig vroegen of ik niet werken moest. Ik antwoordde dan maar dat ik krank was. De boer zei:” Je hoeft voor mij niet te gaan werken, ik heb vreten zat.” De boer gaf niets aan de ondergrondse ten behoeve van verzetsstrijders en onderduikers. Dat is ons gebleken. Het was op een avond, wij wilden allemaal naar bed gaan, toen plotseling de bovenste helft der buitendeur, die in de kamer was, open ging en er twee gemaskerde en gewapende mannen verschenen, die ons sommeerden om met de handen in de hoogte te gaan staan en allemaal naar de heerd, dat is de mooie kamer, te gaan met de boodschap dat “wij onze bek moesten houden daar ze anders zouden schieten zo dat onze stront door de strot naar buiten zou komen.” Daar was geen woord Duits bij.”
—————————————–
Eindnoten:
[1] Frits Budding (GvdS)
[2] Dokter Swaab (GvdS)
[3] De 3 zussen vertellen hier ook het verhaal dat de pasgeboren baby een granaatscherf in haar hoofdkussen kreeg en dat hun vader die scherf zijn leven lang bij zich gedragen heeft.
[4] Café Het Zwaantje.
[5] Mevrouw Starink had in haar zwakke toestand al ca 13 km van Renkum naar Ede door het bos gelopen achter de platte kinderwagen.
Geef een reactie