Oosterbeek station laag 1945 Utrechts Archief Martelhof.
,

Renkumse dorpen kort vóór en na 1923

Tot rond 1800 (toen de Fransen hier de baas waren) is het hele gebied van de huidige gemeente Renkum verdeeld over een klein aantal onbewoonde feodale domeinen. Alleen in Doorwerth-Laag (bij het Kasteel), Heelsum-Laag (Heelsums Beekdal), Oosterbeek-Laag (bij de oude kerk), Renkum-Laag (Renkums Beekdal en de Bokkedijk) en bij Wolfheze-Laag (bij de het huidige hotel Wolfheze) is sprake van enige buurtvorming.

Landgoederen

In de gemeente ligt van oudsher een aantal landgoederen waarvan kasteel Doorwerth (voor het eerst genoemd in 1260) en Mariëndaal (1392) de oudste zijn. Ook genoemd moeten worden de Hoge en Lage Oorsprong en de Sonnenberg (van Henrick van Wijhe uit 1424), de Cortenbergh (van W. van Raesvelt uit 1639) en de Hemelse Berg (van Abraham van der Hoop uit 1735).

Met de komst van de trein en station Wolfheze in 1845 komen er meer, en dus kleinere, landgoederen. De gemeente wordt beter bereikbaar vanuit het westen en de grond is goedkoop. De Gelderse Rekenkamer en later de Domeinen hebben tot 1844 veel landerijen, bossen en woeste grond in kleinere percelen verkocht [i]) Maar de Rekenkamer moest zich wel inhouden in het Renkumse, want de vele bossen waren in gebruik bij de bewoners van huizen en kastelen voor hout om te stoken en voor de jacht.

De landgoederen en de schitterende natuur krijgen vanaf 1845 te maken met opkomend toerisme. Steeds meer mensen uit andere streken komen naar deze contreien en hebben behoefte aan logeergelegenheid. Er ontstaan hotels, pensions en uitspanningen. We noemen hier Uitspanning Wolfheze (vanaf 1845, uitgebreid in 1890 en hotel sinds 1911), herberg Het Kromhout, later Amsterdams koffiehuis (vanaf ca. 1850), café (later pension) Beau Séjour (1858), logement de Doornenkamp (1850), hotel Dreyeroord (1884), hotel Schoonoord in Oosterbeek (1886) en herberg Nol in ‘t Bosch bij Renkum (1856).

Schilders

In de tweede helft van de negentiende eeuw kreeg de Zuidelijke Veluwezoom naam als oord van natuurschoon. Schilders als Maris, Bilders, Mesdag en Mauve vestigden zich in de gemeente Renkum. Het landschap van deze schilders in de negentiende eeuw is nu soms zonder veel moeite terug te vinden in de onze gemeente.

Industrie en bewoning

Aanvankelijk is er in onze gemeente behalve de landbouw meest kleine bedrijvigheid, middenstanders en ambachtslieden en er zijn watermolens en enkele windmolens. Reeds tijdens de Beroepstelling van 1899 was in de toenmalige gemeente Renkum 49,9 % van de werkende bevolking ondergebracht in industrie en ambacht. Van de mannen was het percentage zelfs 57. Renkum – toen nog zonder Doorwerth – had destijds dus al een uitgesproken industriële inslag. In 1930 was het percentage van in industrie en ambacht werkzamen toegenomen tot 51,8% (mannen 62,2%).[ii])

In de eerste helft van de twintigste eeuw zijn de drie belangrijke industrieën: de fabricage van papier, baksteen en rubber.

Papierindustrie

Al in de middeleeuwen was ontdekt, dat men door middel van gegraven beken op de hellingen van de Veluwe watermolens kon laten draaien. Voor de fabricage van papier werden lompen gebruikt, waarvan in de hamerbakken van de watermolens papierpulp werd gemaakt, waaruit papier geschept kon worden. De introductie van watermolens langs de beken in de vijftiende eeuw betekende meteen ook de introductie van een kleine papierindustrie in het dorp die groeide en groeide. In Renkum en Heelsum hebben nog tot eind negentiende eeuw 28 molens gestaan in de beekdalen van de Renkumse en Heelsumse beek.

De papierindustrie kwam in de achttiende eeuw pas goed van de grond. De reputatie van de Renkumers reikte tot in Frankrijk. In 1872 kreeg de papierfabriek van Sanders zelfs de opdracht het papier te maken voor de Franse bankbiljetten. Sanders werd begin 1900 opgekocht door Van Gelder Zonen, die zelf later werd opgeslokt door de krantenpapierfabriek Parenco.

In Heelsum is nu nog een voorbeeld te vinden van deze traditionele industrie nl. papierfabriek Schut. De talrijke papiermolens hebben het veld geruimd, maar het landschap is gebleven.

De papierfabricage in Renkum nam na 1900 grote vormen aan. Terwijl elders in het zuiden van de Veluwe de papierfabricage verdween, breidde de papierfabriek Van Gelder te Renkum zich steeds verder uit. In 1912 werd een nieuwe haven (rond de kleiput van de steenoven de Kloosterkamp) gegraven ten behoeve van een nieuwe papierfabriek aan de Nederrijn. In 1939 werkten hier ca. 700 personen. Dat personeel kwam grotendeels van elders.

Steenovens

Steenovens waren al langer een belangrijke industrie langs de rivieren. Dat heeft vooral te maken met de rijkelijk aanwezige kleilagen. Tot aan de tijd van de enorme groei van de papierfabrieken, in het begin van de twintigste eeuw, zijn de steenfabrieken de grootste werkgever van de regio. Door de toenemende verstedelijking in de negentiende eeuw is de vraag naar bakstenen sterk toegenomen en de klei in de uiterwaarden blijkt hiervoor uitermate geschikt te zijn. Namen van fabrieken die hierbij horen zijn: Costerus (sinds 1872), de Kleikamp (van 1874 tot 1969), de Kloosterkamp van Van Wijck (van 1874 tot 1912) en in de Jufferswaard de oven van Ariëns (vanaf ca. 1875, verwoest in 1944).

De baksteenindustrie brengt echter geen rijkdom in het dorp Renkum, of het moet de persoonlijke rijkdom van de directeuren van de vier fabrieken zijn geweest. Zij laten monumentale villa’s in de Dorpsstraat bouwen. De arbeiders zijn arme sloebers die zwaar lichamelijk werk verrichten. Een groot deel van hen woont in de Fluitersmaat, waar ze met hun grote gezinnen in zelfgebouwde huisjes leven. De armoe wordt nog erger door de seizoensgebondenheid van hun werk. De klei wordt immers uit de uiterwaarden gehaald die in de winter vaak ondergelopen waren.

Tabak en Modelboerderijen

In de negentiende eeuw komt de tabaksteelt op in o.a. Utrecht, Gelderland en dus ook in Renkum. De teelt heeft last van ziekten. Rond 1880 is de concurrentie van Amerikaanse en Indische tabakssoorten dermate groot dat de tabaksteelt stopt. Rond 1900 komt in Nederland het landbouwkundig onderzoek tot bloei, zeker ook in de omgeving van Wageningen (sinds 1918 Landbouwhogeschool). De modelboerderijen Het Huis ter Aa (koeien, 1909-1914) in Heveadorp, De Johannahoeve in Oosterbeek (akkerbouw en veehouderij, 1913-1945), De Kamp in Heelsum (varkens, rond 1930) en De Oostereng in Renkum (fruit, 1854-1873) hebben nut gehad, maar waren geen blijvend succes.

Rubberindustrie

De derde grote industrie van de gemeente lag nabij Doorwerth. Begin twintigste eeuw vestigt zich er de rubberfabriek Hevea. Het Huis ter Aa wordt in 1914 gekocht door Dirk Frans Wilhelmi, die zijn rubberfabriek in Hoogezand niet verder mag uitbreiden. In de gemeente Renkum kan dat wel. Veel personeel komt over uit Hoogezand. In 1939 werken zo’n 1.600 werknemers op de fabriek in het nieuwe Heveadorp.


[i] Bron: www.hisgis.nl, met kadastrale kaarten van 1832.

[ii] Sj. Groenman: De bestaansbronnen der gemeente Renkum, rapport, uitgebracht op verzoek van het gemeentebestuur van Renkum, in verband met de plannen tot wederopbouw. 1946. Uitg. Van Gorcum BV. Collectie wageningen_university_and_research_379742.

No markers found for this Travelers’ map.
Please add some markers to your posts before using this shortcode.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *