Zakkendragers zoals verbeeld in de Canon van Nederland
,

Zakkendragers en het Gilde

door: de redactie van de ‘Echo’s van zes dorpen’ 1997.1, 1998.1.2 en 1998.1.3

In de ons bekende gouden eeuw bereikte het vakmanschap een grote hhogte. Een der uitingen daarvan waren de gilden, een soort vakbond van mensen die een zelfde beroep uitoefenden.
De ontstaandata en verspreiding van deze gilden zijn per streek en stad verschillend, waarbij tevens de soorten beroepsgroepen verschillend waren.
Eén van deze gilden was het beroep van zakkendrager. Ook Culemborg kende verschillende van deze gilden, waaronder “Het Sakkendragersgilde”. Dit gilde werd in ieder geval voor 1728 opgericht, aangezien we in de archiefstukken van de stad een akte tegenkomen met de datum 16 februari, waarin een overzicht van opgenomen gildebroeders en nieuw aangenomen gildebroeders. Hierin komt als nieuw aangenomene onze eerste zakkendrager in de familie voor, te weten Anthoni Daniels Burgsteijn.
Het is 21 februari 1765 als er voor “Het Sakkendragersgilde” een reglement wordt opgesteld. Dit reglement geeft een goed inzicht in de sociale en economische situatie van die tijd. Het bestaat maar liefst uit 75 artikelen, waarvan we voor dit
artikel er enige uit zullen lichten ter bespreking van dit artikel.
In artikel 19 wordt aangegeven hoeveel leden het Culemborgsche zakkendragersgilde had, namelijk “dat het getal der leden van het gilde op vier en twintig gefixeerd en bepaald zal blijven, zonder dat er een nieuw lid en ’t zelver zal mogen aangenomen worden tenzij het getal beneden de vier en twintig zij, de gildemeester en medehulpers niet meegerekend”.
Dat dit getal in 1728 ook al gehanteerd werd blijkt uit de telling van het totaal aantal gildebroeders. In 1728 stonden er namelijk 21 oude leden en 12 nieuwe leden op. Bij de oude leden stond er achter 7 personen een O’tje en achter 2 nieuwe leden eveneens. Deze O stond voor ‘obit’, hetgeen overleden betekende. Als we kijken hoeveel gildebroeders er in leven waren, zijn dat er exact 24. Hieruit blijkt, dat er op het moment dat er iemand overleed er een O’tje achter zijn naam kwm te staan en werd er een nieuwe naam toegevoegd aan de lijst van de nieuwkomers.
Een nader onderzoek zal licht kunnen brengen in de data van overlijden van de gildebroeders en de data waarop de nieuwe inschrijvingen gedaan zijn. Hierdoor is misschien een antwoord te vinden op de vraag “Wie heeft onze Anthonie als
gildebroeder voorgedragen?”
Er staat niet specifiek in een artikel vermeld dat het broederschap overerfbaar is. Een nieuwe broeder werd wel “speciaal door de magistraat tot Sakkendrager” aangesteld. Elke nieuwe gildebroeder moest entree betalen en wel vijf gulden voor de “buss”. Op dit begrip komen we later nog terug. Daarnaast moest elke nieuwe broeder voor 4 gulden bier ten behoeve van het gilde spenderen. U mag van mij aannemen dat ze daar met z’n vierentwintigen een aardig feestje van konden bouwen.

In het voorgaande artikel (Echo’s van zes dorpen, nr.1 nov. 97), hebben we reeds gelezen over de begrippen gildemeester en medehelpers. Dit was het dagelijks bestuur van het gilde. Tevens werden alle ” disputen ” afgedaan door deze personen, en derhalve waren ze tevens de rechters van het gilde. Ook moesten
zij een kasboek bijhouden van alle ontvangsten en uitgegeven gelden. Ook moesten zij hier jaarlijks “rekening” van doen, ofwel inzage geven. Dit vond plaats in een herberg te Culemborg waarbij ook diverse notabelen van de stad Culemborg vertegenwoordigd waren. Zo waren dan aanwezig, de drossaard, de schout, stadsborgemeester, 2 schepenen, commissarissen, de secretaris en uiteraard de gildebroeders. Deze jaarlijkse feestdag werd de “teerdag” genoemd.
En dat het er op zo’n dag ook wel eens minder feestelijk toe kon gaan, blijkt wel uit een artikel uit het reglement, waarin is opgenomen dat op deze dag de gildebroeders geen ruzie mochten maken op straffe van drie gulden. Ook was het de broeders verboden te vloeken of te liegen in het “sakkendragershuisje” en elders op het werk. Zo te zien niets nieuws onder de zon, alleen had men het vroeger wat beter geregeld.

Zoals uit het bovenstaande blijkt had het gilde de beschikking over een eigen onderkomen, het zogenaamde”sakkendragershuisje “. Dit huisje stond aan de Lekpoort in Culemborg, en was inderdaad de thuishaven van het gilde. Van
hieruit vond ook de werkverdeling plaats. Maar eindelijk kon je niet van een werkverdeling praten, want er werd n.l. om het werk “gedobbeld “, en dit dobbelen mocht alleen plaats vinden in het ” sakkendragershuisje “. Men had
vaste dobbeluren en deze lagen wel iets anders dan vandaag de dag. Zo begon men in de maanden april t/m augustus om 05.00 uur, in maart en september om 06.00 uur, in februari en oktober om 07.00 uur en in november, december en januari om 08.00 uur. Ook had men een vaste werkdag waarop alle “gildegasten” verwacht werden te verschijnen, en dat was de dinsdag. Op deze dag werd één der “gildegasten” aangesteld als schrijver en moest elke gilde-broeder aangeven “hoeveel hij gedragen heeft”. Een deel van het verdiende moest worden afgedragen, en op een feit dat één van de broeders een deel verzweeg stond een
zware boete. Voor elke vijf stuivers die hij verzwegen had moest hij dan een gulden boete betalen, en mocht hij 6 weken niet mee “dobbelen” en dus niet werken. Deze boete verdween zoals alle andere boetes in de “busse”, zoals de gildekas werd genoemd. Daarnaast was elke gildebroeder verplicht om l
stuiver per week in de “busse” te doneren.
Deze kas was heel belangrijk, aangezien hieruit een aantal sociale zaken bekostigd werden, onder andere, de begrafenissen van de overleden gildebroeders, hun vrouwen en kinderen welke overleden gedurende de tijd dat de gildebroeder in leven was.

“De Zakkendragers “en het Gilde, (deel 3 slot)  Echo’s 1998.1.3

In het voorgaande artikel (Echo’s van zes dorpen, no. 2 jan. 98 ) kwamen reeds de boetes aan bod, die bij het gilde werden toegepast. Een aantal van die boetes waren duidelijk, het vloeken en ruzie maken waren te verklaren door het gebruik van alcohol dat men nuttigde. Door het gebruik van vier gulden bier kon er best eens een onderlinge ruzie beslecht worden, Maar in het artikel waarin gesproken wordt over het begraven der gildebroeders kwam de volgende, toch wel vreemde boete voor. “En dat bij dooden die uit de busse begraven worden alle de gilde gasten daartoe verzocht zijnde zullen hebben te begraaffenisse te gaan op poen van 10 stuivers ten behoeve van de busse”. Hierbij worden dus alle gildebroeders opgeroepen naar de begrafenis te komen, op straffe (poene) van 10 stuivers boete. Waarom moest men eindelijk zo’n straf opnemen, voor iets wat eigenlijk een normaal gebruik is. Binnen zo’n hechte gemeenschap van 24 personen mag je toch aannemen datje naar eikaars begrafenis gaat zonder dat daar dwang achter moet zitten. Blijkbaar was deze boete toch wel nodig, anders had men dit artikel in 1765 niet opgenomen. Tevens werd ook ten laste van de “busse” de straat onderhouden en schoongemaakt, buiten de Sandpoort ” van de Schutskooi tot de meer voor de helfte waarvan de andere helft ten laste kome van het voormansgilde”. Dit laatste was het voermansgilde. Werd dus de straat vervuild door het vervoer van de goederen, werd dit gezamenlijk door de zakkendragers en de voerlieden weer schoongemaakt. Rest nog de verdienste van de zakkendragers, want daar was het, ook binnen het gilde, tenslotte om begonnen.  (16)  Er zijn diverse stukken die aangeven wat er verdiend werd, en deze zijn heel divers van inhoud. Zo werd elke mand (of bin) kersen of pruimen welke afkomstig was uit de Graafschap gedragen voor 2 penningen. Elke zak koren die van het schip overgeladen werd in een ander schip, werd gedragen voor twee duiten, en voor iedere zak koren die uit de schuur aan de Lek gedragen werd in een schip, werd 3 duiten betaald. In het reglement komen we zo standaard prijzen tegen voor de diverse te dragen zaken, zoals vaten rijst en tabak, tonnen vis en teer, balen koffiebonen en honderd pond lood. 

Afbeelding : Een gevelsteen uit Amsterdam, 1626  van “D’ Zakkendrager”.

Naast de prijzen voor speciale zaken golden er ook prijzen voor bepaalde afstanden, bijvoorbeeld: a: Van de Markt tot de Grote Kerkstraat en Binnenpoort vier penningen, b: Van de markt tot de Kleine Kerkstraat en Prijssestraat acht penningen. c: Tot de Vierhoeken en Jerusalemssteeg twaalf penningen, en d: tot de Lek en Sandpoort een stuiver.

Dit soort afstanden lijken heel natuurlijk, maar er waren zelfs afspraken voor afstanden binnenshuis. Zo was de prijs voor koren dat naar de zolder moest, vier penningen, indien de trap naar zolder niet meer was dan 20 treden, drie daar boven of daaronder inbegrepen, en mits de zolder op de eerste verdieping lag. Lag deze op de tweede verdieping dan moest er acht penningen betaald worden. Tot zover dit artikel over de zakkendragers uit Culenborg. Dhr C. Borgstein uit Culenborg reagerend op het eerste artikel schrijft “Zelf heb ik tot mijn tiende jaar de zakkendragers nog zien sjouwen” “Sommige hadden de zak los op de rug, anderen hielden de zak met de hand vast”.

Ik hoop dat u een aardig inzicht hebt gekregen in het “Sakkendragersgilde”en de sociale omgeving van een aantal van onze voorouders te Culenborg. Mijn voorvader Anthonie Daniels Burgsteijn (1698 – 1738) was de eerste zakkendrager in onze familie.

Bron: Artikel familieblad Burgsteyn, “Publicus”jaargang 4, no, 2 (1997), door P. Burgsteyn.

Nawoord van de webredactie: Het is ons niet bekend of er in Renkum een zakkedragersgilde bestond. In Delpher komen we wel enkele voorbeelden tegen in Schiedam en Utrecht.

Travelers’ Map is loading…
If you see this after your page is loaded completely, leafletJS files are missing.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *